We verbleven in een authentiek Grieks vakantiehuisje, verscholen tussen de citroenbomen, op loopafstand van de zee. Elke dag gingen we op ontdekkingstocht naar nieuwe, ongerepte stranden.
Op een dag kwamen we terecht bij een klein familierestaurant om te lunchen. Het was geen van die drukbezochte visrestaurants langs het strand, maar juist een verborgen parel die je niet zomaar zou vinden zonder er even naar te zoeken.
Mijn ouders vroegen om de menukaart, maar die was er niet. De serveerster, een vriendelijke vrouw genaamd Dimitra, glimlachte en zei: “Kom maar mee naar de keuken, dan kun je zelf uitkiezen wat je wilt.” Dit bleek typisch Grieks te zijn: een open en eerlijke benadering van gastvrijheid.
In de keuken troffen we haar schoonmoeder aan, die met groenten uit de eigen tuin bezig was, haar schoonvader die vis en vlees aan het grillen was, en hun zoon, Cristos, die trots de keuken aan ons liet zien. Toen mijn vader vroeg wat ze met de ruimte boven het restaurant deden, kregen we meteen een rondleiding door de kleine hotelkamers die daar waren. De lunch was voortreffelijk, en toen we afscheid namen, zei mijn vader tegen Cristos: “Volgende keer komen we terug en dan verblijven we hier.” En zo geschiedde het.